Bedoeld is: antroposofie in de media. Maar ook: in de persbak van de wijngaard, met voeten getreden. Want antroposofie verwacht uitgewrongen te worden om tot haar werkelijke vrucht door te dringen. Deze weblog proeft de in de media verschijnende antroposofie op haar, veelal heerlijke, smaak, maar laat problemen en controverses niet onbesproken.

donderdag 7 augustus 2014

Christen


De Vijfsprong/Urtica meldde op 5 augustus ‘Dokter Karel Freeve overleden’:
‘Niet geheel onverwachts is afgelopen zondagochtend, 3 augustus, om acht uur dokter Karel Freeve overleden. Hij was al twee jaar ernstig ziek. Dat belette hem overigens niet om tot april van dit jaar nog intensief bezig te zijn met onder meer het afmaken van zijn nieuwe boek over de beeldvormende bespreking. Ook was hij tot die tijd betrokken bij het wel en wee van de Vijfsprong.

Die betrokkenheid had hij reeds vanaf de start van de Vijfsprong, dertig jaar geleden. Mede dankzij zijn inzet kwam het initiatief voor het opzetten van een therapeutische leefwerkgemeenschap in Vorden van de grond. Hij stond borg voor goede zorg en voor een voortdurende verdere ontwikkeling van zorg en behandeling vanuit de antroposofische menskunde.

Wij zijn buitengewoon dankbaar dat Karel zich tijdens zijn leven zo intensief met onze leefwerkgemeenschap heeft verbonden en wij weten dat hij die verbondenheid ook zal blijven voelen.’
Op zaterdag 26 en donderdag 31 juli, in ‘Vat’ en ‘Mathematiek’, meldde ik hier het overlijden van Sergej Prokofieff. Op de website van Perun Boeken, die veel van Prokofieffs werken in het Nederlands vertaald heeft, wordt wel over Prokofieff geschreven, maar niet over zijn overlijden (het nogal eigenzinnige gebruik van geen hoofdletters bij bijvoegelijke naamwoorden van landennamen heb ik laten staan):
‘Sergej O. Prokofieff (1954) is in de vijftiger jaren in Moskou geboren als kleinzoon van de grote russische componist, die dezelfde naam draagt als hij. Hij kreeg een opvoeding die zeer rijk was aan cultuur, met een brede kijk op de wereld. Dit was in het toenmalige Rusland uitzonderlijk. Als bij toeval leert hij op veertienjarige leeftijd tijdens één van zijn vakanties aan de Krim via boeken de antroposofie kennen. Voor zijn negentiende jaar heeft hij zo alle basiswerken van de antroposofie bestudeerd. Vooral het christelijke element in de antroposofie heeft daarbij zijn aandacht. Na zijn studie kunstgeschiedenis aan de kunstacademie in Moskou is Sergej Prokofieff rond het midden van de tachtiger jaren naar Duitsland verhuisd. Later verhuisde hij vanwege zijn toetreden tot het Bestuur (“Vorstand”) van de Algemene Antroposofische Vereniging naar Dornach bij Basel in Zwitserland. Daar heeft hij zich toegelegd op het schrijven van boeken en het houden van voordrachten. Begin 2013 kondigde Sergej Prokofieff in een open brief aan al zijn werkzaamheden, op het schrijven van boeken na, om gezondheidsredenen neer te moeten leggen.

Prokofieffs eerste boek Rudolf Steiner en de grondvesting van de Nieuwe Mysterien verscheen in 1982. Sindsdien heeft Sergej Prokofieff zo’n twintig tot vijfentwintig grotere en kleinere werken geschreven, die in vele europese talen zijn vertaald, waaronder in het nederlands. Daarnaast heeft hij vele voordrachten gehouden in tal van europese en niet-europese landen. Belangrijke thema’s in het werk van Prokofieff zijn de voorbereiding van het zesde cultuurtijdperk, die nauw met de missie van het russische volk én van de Antroposofische Vereniging samenhangt; de Kerstconferentie van 1923/24, de grondsteenlegging en de vorming van de Nieuwe Mysteriën; de etherische Wederkomst van Christus.

Van 2001 tot 2013 maakte Sergej Prokofieff deel uit van het Bestuur (“Vorstand”) van de Allgemeine Anthroposophische Gesellschaft in Dornach (Zw.)

Verder lezen: Autobiografische schets >>
Genoemde brief over zijn gezondheidstoestand plaatste ik in het Duits op 10 februari 2013 in ‘Tirannie’ en in het Nederlands op 18 februari 2013 in ‘Vergrootglas’. Zijn ziekte signaleerde ik hier op 1 maart 2012 in Ziekte’, en kwam daarop terug op 23 mei 2013 in ‘Halveren’. Prokofieffs autobiografische schets heb ik nog nooit opgenomen, dit is een mooie gelegenheid daarvoor, de titel ervan luidt ‘Op weg naar de michaëlische Graal’:
‘De Rus Sergej Prokofieff publiceerde in 1982 het boek Rudolf Steiner en de grondvesting van de nieuwe mysteriën. De inhoud van het boek heeft het denken over de betekenis van Rudolf Steiner en de Antroposofische Vereniging in belangrijke mate beïnvloed. Het kan dan ook een “moderne klassieker” van de antroposofische literatuur worden genoemd. Naar aanleiding van het bezoek van Prokofieff in november 2000 publiceerde het blad Motief (Nr. 34, oktober 2000) een bewerking van de autobiografische schets Mijn weg tot het boek “Rudolf Steiner en de grondvesting van de nieuwe mysteriën”, waarin hij de ervaringen weergeeft die hem ertoe hebben gebracht het bovengenoemde boek te schrijven. Oorspronkelijk maakt deze schets deel uit van de jubileumuitgave Lesen im anthroposophischen Buch. Ein Almanach. 40 Jahre Verlag Freies Geistesleben, Stuttgart 1987. Dit artikel is als bijlage opgenomen in de nederlandse uitgave van het boek Rudolf Steiner en de grondvesting van de nieuwe mysteriën.

«Uit mijn vroegste kindertijd kan ik twee motieven of fundamentele ervaringen noemen. Ten eerste heb ik mij innerlijk, voor zover ik het mij tenminste kan herinneren, altijd christen gevoeld. Mijn familie heeft daarbij eigenlijk geen bijzondere invloed op mij uitgeoefend. Hoewel mijn familie zonder uitzondering werkzaam was op cultureel gebied en op bijna alle terreinen van zowel kunst als exacte wetenschappen vertegenwoordigd was, was haar samenstelling vanuit spiritueel standpunt uit gezien toch heel verschillend. Er waren idealistisch gezinden bij, zelfs gelovigen, maar ook overtuigde materialisten. Om de vrede en het harmonieuze naast elkaar leven van de verschillende geestelijke richtingen te bewaren, werden in de regel geen vragen van wereldbeschouwelijke aard besproken. Ten gevolge daarvan bleef ik in dit opzicht geheel op mijzelf aangewezen. Desondanks was er een voor mij buitengewoon belangrijke omstandigheid, die in het land waarin ik opgroeide eigenlijk echt zeldzaam is. Ik had namelijk van het begin af aan toegang tot het evangelie, tot het Nieuwe Testament. Dat boek hoorde, net als andere werken uit de wereldliteratuur, de muziek en de schilderkunst, bij het leven van mijn familie, niet in confessionele zin, maar als wezenlijk onderdeel van de cultuur.

Het tweede motief waarvan ik het verloop tot in mijn vroegste kindertijd kan volgen, was het gevoel dat ik niet voor de eerste keer op aarde leefde. Dit was verbonden met het steeds bij mij aanwezige gevoel dat ik mij voor mijn geboorte in een totaal andere, stralende en oneindig grootse wereld had bevonden. In de gedichten die ik als kind en als opgroeiende jongen schreef, probeerde ik deze beide grondstemmingen, die toen onuitgesproken in mijn innerlijk leefden, in onbeholpen, poëtische vorm weer te geven.

Hierbij hoort ook nog het volgende. In onze familie was men vrijwel zonder uitzondering aanhanger van de muziek van Richard Wagner. Tot de grote gebeurtenissen uit mijn jeugd hoort ook de dag waarop een van mijn oudere familieleden het libretto van Wagners Parsifal volledig voor mij “van blad” vertaalde. Zo kwam ik het thema tegen dat mij sindsdien door de jaren heen geestelijk heeft begeleid. Ik was er toentertijd zo sterk van onder de indruk dat ik zelfs geprobeerd heb een eigen Parsifal te schrijven, in de vorm van een uitvoerig opgezet drama in verzen, waarin de reïncarnatiegedachte al een belangrijke rol speelde. Zo verliep mijn eerste aanraking met het esoterische christendom. Nadat deze impuls was opgenomen, ontstond de vraag die mijn hele wezen vervulde: waar is deze geestelijke stroming, de voortzetting ervan, in onze tijd te vinden?

Later, toen ik elementen uit de oosterse, en dan vooral uit de Indische wijsheid had leren kennen, werd dit nieuwe, innerlijke streven dat zich van mijn ziel meester had gemaakt nog verder versterkt doordat ik op zoek ging naar een antwoord. In de Indische wijsheid lag een diepgaande esoterische kennis, maar het centrum ontbrak, de Christus ontbrak. In de officiële kerk, waar ik een paar keer naar toe was gegaan om een antwoord te vinden op de vragen die mij kwelden, kon ik ook geen voortzetting vinden van de geestelijke stroming die voor mij zichtbaar was geworden door Richard Wagners Parsifal. Ik beleefde het zó, hoewel ik het toen vermoedelijk niet zo precies in begrippen had kunnen uitdrukken, dat in het oosten enorme schatten aan spirituele wijsheid opgeslagen waren, waar het kerkelijke christendom in esoterisch opzicht nauwelijks iets tegenover kon stellen. Maar als het christendom werkelijk zo was als ik het in mijn ziel voelde, dan moest het nog veel verder reikende en veel meer omvattende schatten van wijsheid bevatten dan de religies en filosofische systemen uit het oosten.

Het eerste boek van Rudolf Steiner dat ik in handen kreeg, was De weg tot inzicht in hogere werelden. Dit boek werd van het begin af aan niet alleen gids en helper op mijn innerlijke weg, maar het gaf me ook een eerste antwoord op mijn grondvraag naar een modern “esoterisch christendom”.

De twee laatste hoofdstukken maakten de grootste indruk op mij. Ze maakten twee geheel verschillende gevoelens in mij los. Daar was ten eerste het beleven van de eigen innerlijke onvolkomenheid, die in mij naar boven kwam toen ik de beschrijving las van de ontmoeting tussen de leerling op de scholingsweg en de kleine wachter op de drempel. En toen ik de woorden las die de grote wachter op de drempel richt tot de leerling op de scholingsweg, beleefde ik ten tweede als een directe zekerheid: zó kan alleen Christus tot de mensen spreken. Dat betekende dat het boek De weg tot inzicht in hogere werelden een centraal werk is voor het moderne esoterische christendom.

Ook mijn eerste kennismaking met het boek De wetenschap van de geheimen van de ziel verliep op bijzondere wijze. Aanvankelijk kreeg ik het in handen in het Frans. Ik kon toen alleen nog maar heel langzaam en met het woordenboek Frans lezen, zodat het niet mogelijk was het hele boek door te werken. Omdat ik echter beter uit de voeten kon met het onderwerp “weg tot inzicht” bekeek ik dit hoofdstuk en vond daar meteen de beschrijving van de rozenkruismeditatie.

Zo was deze oefening het eerste wat ik uit De wetenschap van de geheimen van de ziel leerde kennen. Niet alleen het doel van deze oefening, het menselijk bloed van lagere driften en het ik van egoïsme te reinigen, maar vooral de imaginatieve vorm ervan maakte een grote indruk op mij. Deze oefening is sindsdien een onafscheidelijk deel van mijn innerlijk leven. Ook was ze een bevestiging van wat ik al vaag vermoedde, dat de in dit boek beschreven weg tot inzicht van de Rozenkruisers in verband moest staan tot het mysterie van de Graal. Pas een half jaar later, toen ik De wetenschap van de geheimen van de ziel in het Russisch in handen kreeg en ik het boek in zijn geheel las, werd mijn vermoeden definitief bevestigd.

De verschillende thema’s die ontstonden naar aanleiding van mijn studie van Rudolf Steiners basiswerken haal ik hier om twee redenen aan. Ten eerste, omdat bij de allereerste kennismaking met deze thema’s in mij dadelijk het gevoel ontstond dat alles waarover Rudolf Steiner daar sprak, mij al bekend was, maar dat ik het tot dan toe alleen niet in gedachten had kunnen uitdrukken. Wat als algemeen, onbestemd gevoel in mijn ziel leefde, werd toen doordrongen met bewustzijn en heldere gedachten. En ten tweede, omdat ik deze thema’s later in nog grootser en geconcentreerder vorm terugvond in de grondsteenmeditatie.

Toen ik veertien jaar oud was, nam mijn familie mij mee naar een huis aan de Krim, aan de oever van de Zwarte Zee. Dat huis had ooit toebehoord aan een bekende Russische schrijver, die vlak voor de Eerste Wereldoorlog betrokken was bij de bouw van het eerste Goetheanum. In dit huis was een omvangrijke occulte bibliotheek in het Russisch en het Frans, waarin bijna alle basiswerken van Rudolf Steiner stonden. Van die tijd af bracht ik elk jaar mijn zomer- en al gauw ook mijn wintervakantie door in het “huis van de dichter”, zoals het toen genoemd werd. Zo kon ik in de tijd tussen mijn veertiende en negentiende jaar de basiswerken van Rudolf Steiner leren kennen, en ook veel andere geestelijk-occulte werken van schrijvers uit oosterse, theosofische en mystiek-kerkelijke richtingen.

Deze vijf jaren bracht ik door in wezenlijk geestelijke eenzaamheid, want in mijn toenmalige omgeving interesseerde niemand zich voor antroposofie. Deze levensperiode was echter een belangrijke proeftijd voor mij. Ik moest in de loop van deze jaren kiezen voor de antroposofie, of, zoals ik het toen tegen mijzelf zei, voor die geestelijke stroming die door Rudolf Steiner werd vertegenwoordigd, als levensopgave, als mijn bestemming op deze wereld. Daarbij kon ik slechts steunen op mijn eigen innerlijke krachten en op mijn zoeken naar een antwoord op de levensvragen die voor mij lagen. En pas toen het besluit genomen was, toen ik met alle kracht ervaren had dat mijn leven een nieuwe zin en een nieuw doel had gekregen en toen daardoor een begin was gemaakt om deze idealen bewust te dienen, pas toen werd ik door de lotbesturende machten uit mijn aanvankelijke eenzaamheid bevrijd.

Dat ging zo. Op een keer kreeg ik in het huis van vrienden die ik op de Krim had leren kennen geheel “bij toeval” voor het eerst een voordrachtscyclus van Rudolf Steiner in handen. Tot dan toe wist ik niet van het bestaan van zulke cycli af, of beter gezegd, ik wist alleen dat er voordrachten gehouden waren, maar niet of er nog iets van voorhanden was. En toen hield ik plotseling een cyclus van tien voordrachten in handen over Geistige Hierarchien und ihre Widerspiegelung in der physischen Welt, Tierkreis, Planeten, Kosmos. Dat zat zo: de voordrachten waren uit het Frans vertaald door een vrouw die, aanvankelijk geëmigreerd, in het midden van de jaren vijftig naar Rusland was teruggekeerd. In Parijs, waar ze vele jaren had gewoond, had ze kort voordat ze naar het vaderland terugkwam Rudolf Steiner ontdekt en toen enkele boeken meegenomen. Weer in Rusland moest ze zich vestigen in een van de grote steden in de Oekraïne. Omdat echter niemand in haar omgeving geïnteresseerd was in geestelijke vraagstukken liet ze, als ze bij vrienden op bezoek was, gewoon een paar exemplaren achter van haar vertalingen, meestal van Rudolf Steiner. En zo kwam een ervan ook bij mijn vrienden terecht. Door deze cyclus opende zich voor mij nogmaals een geheel nieuwe wereld. Ik had het gevoel alsof de hogere geestelijke werkelijkheid, die in deze voordrachten achter de verschillende beschrijvingen van Rudolf Steiner staat, nu nog veel dichter bij mijn ziel was gekomen. Nadat ik van mijn vrienden gehoord had dat de vertaalster wellicht nog andere cycli had, besloot ik dadelijk naar haar toe te gaan. Wat betekenden eigenlijk een afstand van 900 kilometer, een onbekende stad en volkomen vreemde mensen, als ik ook maar één voordrachtscyclus zou kunnen krijgen? In die tijd was ik bereid elke willekeurige hindernis te overwinnen om zoiets te kunnen verkrijgen. Want antroposofie was nu het belangrijkste in mijn leven!

Alles liep toen zoals ik nauwelijks had kunnen hopen. De ontmoeting was buitengewoon hartelijk en ontwikkelde zich tot een innige vriendschap die nog vier jaren zou duren, tot aan de vroege dood van deze vrouw. Na de eerste ontmoeting keerde ik naar huis terug met vier of vijf cycli, die voornamelijk aan beschouwingen over de evangeliën waren gewijd.

Ongeveer in dezelfde tijd schonk het lot mij weer als “bij toeval” nog een ontmoeting. Dat gebeurde ook op de Krim, in het huis van de Russische dichter. In augustus 1973 bezocht een jonge man, hij was iets ouder dan ik, dit huis op doorreis. Hij wilde leven en werk van de vroegere eigenaar beter leren kennen, omdat hij wist dat deze ooit betrokken was bij de bouw van het eerste Goetheanum. De bezoeker was antroposoof. Wij maakten kennis met elkaar. Hij kwam uit een grote stad in het noordwesten van Rusland. Aan het eind van ons gesprek wisselden we adressen uit en al een half jaar later bezocht ik mijn nieuwe kennis. Er ontstond een echte antroposofische vriendschap.

Bij een van mijn bezoeken stelde mijn antroposofische vriend op een avond voor om een cyclus van drie voordrachten te lezen waarbij hij met een enigszins geheimzinnige blik opmerkte dat in deze voordrachten iets zeer belangrijks te vinden was over het karma van de antroposofen, dat wil zeggen, over ons eigen karma. Het waren de bekende arnhemse voordrachten uit Karmaonderzoek 3. Die hele nacht deed ik geen oog dicht, geen moment. Pas tegen de morgen sliep ik in. En alleen omdat ik niet het hele huis op de been wilde brengen, zag ik ervan af mijn vriend te wekken om hem te vertellen over de volheid van mijn nieuwe gevoelens, waarvoor mij de woorden tekortschoten ...

Nu kende ik het geestelijk wezen dat ik altijd al gediend had en ik wilde volkomen toegewijd zijn aan “het aangezicht van Christus” – aan Michaël, de inspirator van de moderne geesteswetenschap. Voor mij betekende deze ervaring ook een soort innerlijk antwoord op de uitdaging waarover Rudolf Steiner aan het begin van de Arnhemse voordrachten sprak, “om je in het leven als de juiste vertegenwoordiger van de antroposofische beweging te laten zien”, “om de antroposofie door je eigen persoonlijkheid in de wereld vorm te laten krijgen” (18 juli 1924). Toen ik deze regels las, kon ik nog geen duidelijke voorstelling verbinden met de eerste klas van de esoterische school die in die voordracht genoemd wordt, maar toch voelde ik met alle beslistheid dat deze uitdaging eigenlijk niet van Rudolf Steiner uitgaat, maar door Rudolf Steiner van Michaël zelf en dat ze voor alles op dat moment tot mij persoonlijk was gericht. Zulke ogenblikken zijn in je leven momenten van innerlijke geloftes of “toezeggingen”.

In de Arnhemse voordrachten wordt gezegd dat na de Kerstbijeenkomst alles in de antroposofische beweging en in de Antroposofische Vereniging anders wordt. “Zie, ik maak alle dingen nieuw.” (Openbaring van Johannes, 21:5) Dit motief klonk met bijzondere kracht uit de voordracht en vond grote weerklank in mijn ziel. Van nu af, zo voelde ik, moest ook in mijn leven alles nieuw worden, want ik had immers de “gelofte afgelegd”, de eerste bewuste gelofte in mijn leven.

Van toen af probeerde ik mijn meditatieve leven met grotere kracht en regelmaat vorm te geven. Na enkele min of meer kortdurende pogingen spande ik me er nu voor in om een weg te vinden naar doelgericht, ritmisch-regelmatig meditatief werk, eerst eenmaal, maar al gauw tweemaal per dag, zoals Rudolf Steiner voorgeschreven had voor alle leerlingen van de door hem opgerichte esoterische school die tot 1914 bestaan heeft. Dit alles vond kort voor mijn eenentwintigste verjaardag plaats.

Nog een half jaar ging voorbij. Tijdens een bezoek aan de stad waar ik woonde, stelde mijn antroposofische vriend een keer voor mij kennis te laten maken met een paar andere antroposofische vrienden. Ik vond het goed. En zo kwam het dat ik met Pasen 1976 mij voor het eerst bij een kleine vriendenkring aansloot, die bij hun antroposofische studie elke keer de grondsteenmeditatie lazen, regel voor regel in twee talen, Duits en Russisch.

En toen vond in mijn leven echt een wonder plaats, dat alleen vergeleken kan worden met het wakker worden uit een diepe slaap. Door de klank van de duitse woorden van de grondsteenmeditatie ging er voor mij een volkomen nieuwe wereld van spiritualiteit open. De taal die ik hoorde, was net zo rijk en “vol geest” als de grootse gedachte die ze tot uitdrukking bracht. Taal en inhoud toonden zich voor het eerst aan mij in hun onlosmakelijke eenheid. Want op dit ogenblik werd mij niet alleen duidelijk dat de duitse taal de enige was die de schat aan wijsheid van de nieuwe christelijke esoterie kon dragen, maar ook verscheen de diepere inhoud van de grondsteenmeditatie voor het eerst in al zijn kosmisch-aardse grootheid voor mijn ziel. Ik hoorde de grondsteenmeditatie alleen van “mond tot oor”, dus net zoals ze de eerste keer had geklonken op de Kerstbijeenkomst van 25 december 1923. Op deze manier kon ik in deze meditatie iets beleven van wat ze in overeenstemming met haar esoterische wezen van het begin af aan was: de moderne openbaring van het wereldwoord, en dat betekent – van Christus zelf.

Het lot had het zo beschikt dat het eerste werk in het Duits dat werkelijk mijn leven binnentrad de grondsteenmeditatie was. Sindsdien is het Duits voornamelijk de taal van mijn geestelijke leven. En er was geen twijfel aan: deze taal moest ik zo snel mogelijk leren, de taal van de nieuwe christelijke openbaring, de taal van Rudolf Steiner als de grote christelijke ingewijde, als de bode van Michaël en Christus in onze tijd.

Zou ik nu, na tien jaren, willen proberen om in woorden uit te drukken wat toen in mijn ziel leefde, dan zou ik dat het liefst op de volgende manier doen. Ik voelde destijds met mijn hele ziel dat slechts één enkel, in menselijke woorden uitgedrukt werk geestelijk gesproken naast de grondsteenmeditatie geplaatst kon worden. Namelijk het evangelie volgens Johannes, of nauwkeuriger gezegd, de proloog ervan en de afscheidswoorden van de Christus-Jezus. Het was me van het begin af aan duidelijk dat ze beiden uit dezelfde bron afkomstig zijn, dat ze stammen uit de ene, alle werelden omvattende goddelijke sfeer van de kosmische logos, uit de directe openbaring van de levende Christus. Dit weten, dat toen nog op onuitgesproken wijze in mij leefde, zou ik nu in het volgende beeld kunnen kleden, dat voor mij niet gewoon een vergelijking is, maar beleefde realiteit. Als we ons innerlijk richten op wat in het keerpunt van de geschiedenis de centrale gebeurtenis is, namelijk het mysterie van Golgotha, dan zien we aan de voet van het kruis de “leerling die de Heer het meeste liefhad”, de enige die deze grootste gebeurtenis uit de hele aarde-ontwikkeling bewust meemaakt. In onze tijd vindt de bovenzinnelijke wederkomst van Christus in het etherische plaats, waaraan, zo zegt de geesteswetenschap, de herhaling van het mysterie van Golgotha in de geestelijke wereld vooraf gaat (zie 2 mei 1913). Wanneer we dan nu de mens zoeken die met betrekking tot dit bovenzinnelijke mysterie van Golgotha en de wederkomst van Christus op vergelijkbare wijze een bewuste getuige en verkondiger van deze belangrijkste gebeurtenis van onze tijd is, dan moeten we zeggen: dat is Rudolf Steiner.

Zo staan deze twee grote leraren van het esoterische christendom als twee wachters aan de poorten van de twee belangrijkste gebeurtenissen in de ontwikkeling van de mensheid. En nu staan ze in de geestelijke wereld naast elkaar als de voornaamste geestelijke leiders van de moderne christelijke rozenkruisersesoterie.

Na mijn hier beschreven eerste spirituele ontmoeting met de grondsteenmeditatie die sindsdien tot de hoeksteen van mijn innerlijk leven werd, streefde ik er natuurlijk naar om alles te weten te komen over de oorsprong ervan, de ontstaansgeschiedenis. Ik wilde weten waar, wanneer en onder welke voorwaarden ze voor het eerst aan de mensen werd gegeven. Dat alles leidde mij direct naar het onderwerp Kerstbijeenkomst. Tussen de studie van de karmavoordrachten en het boek Die Weihnachtstagung zur Begründung der Allgemeinen Anthroposophischen Gesellschaft 1923/1924 (GA 260) lag mijn weg.

In het begin geheel op mijzelf aangewezen moest ik, slechts uitgaande van mijn innerlijke ervaringen in verband met de Grondsteenmeditatie en van iedere invloed van buitenaf verstoken, mijn eigen persoonlijke verhouding vinden tot de Kerstbijeenkomst als belangrijkste spirituele gebeurtenis op het fysieke plan in de twintigste eeuw. Nadat deze verhouding vanuit eigen inzichten tot stand was gekomen, meer nog, nadat ze zich had omgevormd tot onverstoorbare innerlijke zekerheid, kreeg ik bij mijn verdere zoektocht eind 1978, begin 1979 achter elkaar drie boeken over de Kerstbijeenkomst in handen.[1] Het boek van Bernard Lievegoed Mensheidsperspectieven. Op weg naar een nieuwe mysteriecultuur, dat pas uit het Nederlands was vertaald, het boek van Rudolf Grosse De “Weihnachtstagung” als keerpunt in de mensheidsontwikkeling en wat later De Grondsteen van Willem Zeylmans van Emmichoven.

In het werk van Lievegoed beleefde ik een hoge gedachtevlucht. Hij vatte de verschillende mysteriestromingen met hun latere culminatie, dat wil zeggen hun uiteindelijke vereniging, op de Kerstbijeenkomst, in de ene “bedding” van de Nieuwe Mysteriën, als het ware samen in één totaalbeeld. Bij Grosse kwam ik vooral onder de indruk van de innigheid van zijn beschrijving en de intimiteit waarmee hij tot de verborgen kanten van de gebeurtenis van Kerstmis 1923 doordringt. En bij Zeylmans van Emmichoven, die meer van de wilssfeer uitgaat, vond ik een consequent methodisch omgaan met zowel de grondsteenmeditatie als met de ritmes van de Kerstbijeenkomst.

Erg onder de indruk was ik in dit verband van het voorwoord van Marie Steiner bij de eerste uitgave van het stenografische materiaal van de Kerstbijeenkomst (GA 260). Hier verscheen voor mij in alle duidelijkheid de tragische scene van de Kerstbijeenkomst, of juister gezegd de diepgaande polariteit tussen het goddelijke en het menselijke. Zo schrijft Marie Steiner enerzijds over de “atmosfeer van hoogste geestelijkheid, aan de hogere machten aangeboden als smeek- en dankoffer”, en anderzijds wijst ze er in alle openheid op dat de aardse, menselijke krachten telkens weer niet toereikend, niet voldoende blijken te zijn. “Wij waren tegen de oproep niet opgewassen. De verdere ontwikkeling heeft het aangetoond!”

Wat dan plaatsvond op de laatste dag van de Kerstbijeenkomst – het plotselinge ziek worden van Rudolf Steiner en de occulte achtergrond ervan, dat hij namelijk het karma van de Antroposofische Vereniging op zich nam – werd kort nadat ik dit voorwoord had gelezen vanuit een andere kant nog begrijpelijker voor mij. Dankzij een bijzondere samenloop van omstandigheden kon wat ik gelezen had voor mij tot op zekere hoogte eigen ervaring worden en dat stelde mij in staat, hoewel het maar heel zwak voor mij opdoemde, om toch vanuit die eigen ervaring in te zien welke diep tragische realiteit achter de woorden staat: “De afloop (van de Kerstbijeenkomst) heeft aangetoond wat het voor Dr. Steiner betekend heeft om ons karma op zich te nemen.” En verder “...ons menselijk en maatschappelijk karma barstte over hem los...”

Kort nadat ik voor het eerst had kennisgemaakt met het stenografisch materiaal over de Kerstbijeenkomst kreeg ik een boek waarin grondig, stap voor stap en tot in details de geschiedenis werd beschreven van de moeilijkheden en conflicten binnen de Antroposofische Vereniging nadat Rudolf Steiner het aardse plan verlaten had, evenals de tragedie van 1935. Het boek maakte zo’n indruk op mij dat ik een paar dagen fysiek ziek was.

Eén ding was mij na het lezen van Marie Steiners voorwoord in elk geval duidelijk. Uit deze pijn, waarvan ook ik nu een echo in mij droeg, moest een des te grotere kracht groeien waarmee gestreden kon worden om de impuls van de Kerstbijeenkomst als belangrijkste geestelijke impuls van onze tijd te verwerkelijken. “En deze pijn moet ons ertoe brengen met des te sterkere wilskracht onze opgaven te ontdekken.” Deze woorden van Marie Steiner werden in mijn leven een soort rode draad, een appel om al mijn krachten in te zetten om deze opgaven te ontdekken.

Het beleven van de Kerstbijeenkomst vanuit haar geestelijke, je kunt ook zeggen esoterische wezen, kun je niet op uiterlijke manier in woorden of op papier overbrengen op mensen die zo’n ervaring niet kennen. Nog minder kun je haar overbrengen op degenen die ten gevolge van verschillende menselijke meningen voor zichzelf niet te overwinnen hindernissen scheppen tegenover datgene wat Marie Steiner de leden van de Antroposofische Vereniging in werkelijkheid wilde zeggen, toen ze besloot om niet lang voor haar dood alle materialen over de Kerstbijeenkomst te publiceren. Niet de verschillende menselijke meningen, maar de Kerstbijeenkomst zelf te laten spreken wil echter zeggen dat je haar niet vanuit, maar aan de hand van de stenogrammen en de notulen laat spreken als een “stem uit het geestenland” (1 januari 1924) die zich richt tot alle antroposofen. En dat je dan innerlijk volledig onbevooroordeeld en met de grootste eerbied deze stemmen opneemt, terwijl je op dat moment werkelijk alleen voor de geestelijke wereld en voor de de antroposofische beweging sturende machten staat...

“Daardoor komt het dat deze Kerstbijeenkomst eigenlijk voor de antroposofische zaak of alles of niets is –.” Deze woorden van Rudolf Steiner uit de voordracht van 6 februari 1924 waren voor mij een directe bevestiging voor de juistheid van de innerlijke verhouding tot de geestelijke realiteit van de Kerstbijeenkomst, die zich eerder al geheel zelfstandig in mijn ziel had gevormd. Want ik zag met volle duidelijkheid dat voor Rudolf Steiner zelf de Kerstbijeenkomst in de zin van de boven geciteerde woorden alles was! En zeer veelzeggend is zijn uitlating dat de bronnen van openbaringen vanuit de geestelijke wereld zich veel sterker geopend hadden, dat de geestelijke machten sinds de Kerstbijeenkomst met “een nog grotere genade en een hogere welwillendheid” keken naar de verdere ontwikkeling van de antroposofische beweging.

Deze en vele andere uitspraken van Rudolf Steiner die worden geciteerd in mijn boek Rudolf Steiner en de grondvesting van de nieuwe mysteriën getuigen ervan dat de Kerstbijeenkomst in twee werelden ten uitvoer is gelegd. Dat betekent dat een werkelijk, met haar ware wezen in overeenstemming zijnd oordeel niet over haar geveld kan worden, als dat alleen van het standpunt van de aardse wereld uit gebeurt, hoe tragisch ook de gebeurtenissen waren die zich daar sindsdien hebben afgespeeld.

Met het schrijven van dit boek dat ruim drie jaar in beslag nam, waren bepaalde innerlijke ervaringen verbonden. Ik wil hier graag op twee ervan ingaan, omdat ze in het boek in een bepaalde vorm tot uitdrukking zijn gekomen. De ene zou je ongeveer zo kunnen uitdrukken: nooit heb ik de geestelijke aanwezigheid, innerlijke ondersteuning en nabijheid van Rudolf Steiner als occulte leraar en oudere vriend zo intensief en reëel ervaren als in de tijd dat ik nadacht over en werkte aan de thema’s die direct of indirect verband hielden met de Kerstbijeenkomst.

Een tweede ervaring die betrekking heeft op de inhoud van het slothoofdstuk wil ik hier ook vermelden. Het moment waarop, tijdens het werken aan dit boek, het wezen van de “dodekaëdrische liefdessteen” zich aan mij in reële geestelijke belevenissen openbaarde als imaginatie van de moderne michaëlische Graal, behoort tot de grootste momenten in mijn leven. In het zevende hoofdstuk heb ik dan niet alleen geprobeerd deze imaginatie te beschrijven, maar ook de weg tot het beleven ervan te laten zien.

Rudolf Steiner noemde de Graal in een van zijn voordrachten “het heiligste in de hele mensheidsontwikkeling”. Voor wie hem ooit in het imaginatieve beeld van de Grondsteen heeft waargenomen, vallen alle intellectuele twijfels met betrekking tot de esoterische betekenis van de Kerstbijeenkomst voor onze tijd weg. Hij is vol van diepste eerbied en dankbaarheid en van het streven om al zijn krachten te wijden aan het dienen van dit heiligste “ding” in de wereld.

Het boek Rudolf Steiner en de grondvesting van de nieuwe mysteriën zou in deze zin een bijdrage willen zijn die met deze krachten in overeenstemming is. De bijdrage van een mens die in Oost-Europa geboren en opgegroeid is aan de gemeenschappelijke verwerkelijking van dit hoge doel.

Vertaling Tineke Croese.

[1] Kort daarvoor had ik ook een uit het duits vertaalde voordracht leren kennen die tegen de Kerstbijeenkomst was gericht. Die kon echter, omdat hij op zuiver speculatieve en uiterlijke bewijzen was gebaseerd, geen enkele invloed uitoefenen op dat wat voor mij toen al persoonlijk beleefde ervaring was.’
De website van Perun Boeken meldt onder ‘Nieuws’ ook ‘Nieuwsbrief № 7 verschenen!’
‘Er is weer een nieuwsbrief van Perun, de zesde inmiddels, met een terugblik op het afgelopen jaar, een vooruitblik op 2014, met aandacht voor nieuwe uitgaven, en o.a. nieuws over de zestigste verjaardag van Sergej Prokofieff. En verder natuurlijk het “gedicht van de maand”, dit keer van Vladimir Solovjov. Lees Nieuwsbrief № 7.
In deze nieuwsbrief van mei 2014 staat onder meer het volgende te lezen, om te beginnen ‘Bloemengroet voor Sergej Prokofieff’:
‘Op 16 januari jongstleden werd Sergej Prokofieff 60 jaar en zoals ook in de vorige Nieuwsbrief al werd vermeld, wilden we deze mijlpaal niet ongemerkt voorbij laten gaan. Dankzij de vrijgevigheid van een aantal mensen kon hem – naast een gezamenlijke brief, waarin wij hem uitgebreid feliciteren en van onze steun en vriendschap verzekeren – ook een bloemengroet worden gebracht. Wij hopen dat hij op deze dag veel felicitaties en steunbetuigingen heeft ontvangen, die hem nieuwe kracht en moed voor de toekomst schenken.

Boekbespreking en werkconferentie

Zoals velen van u niet zal zijn ontgaan, heeft in het mei-nummer van Motief een uitgebreide recensie gestaan van Sergej Prokofieffs grote boek over De kringloop van het jaar, geschreven door Juul van der Stok. Zie Motief nr. 182, mei 2014, pag. 26. Alsof het allemaal niet op kan zal op 4 oktober a.s. bovendien in het kader van het Michaëlfeest een landelijke werkconferentie rondom ditzelfde boek worden gehouden, georganiseerd door de jaarfeestengroep van de Antroposofische Vereniging. Uiteraard is Perun zeer verheugd over al deze onverwachte belangstelling. Nadere mededelingen over deze conferentie volgen te zijner tijd in Motief.

Nieuw boek!

Nog enkele dagen en dan is het zover: als alles goed gaat zal op maandag 16 juni a.s. Prokofieffs boek over Het mysterie van de Opstanding verschijnen. Een magistraal werk, waarin op tot nu toe ongekende wijze de geheimen van het Mysterie van Golgotha worden ontraadseld. Met name het derde hoofdstuk, waarin Christus’ tocht naar het binnenste van de aarde, dwars door de verschillende rijken van het boze heen, wordt beschreven, kan met recht “uniek” worden genoemd. Hetzelfde kan worden gezegd van zijn bespreking van de verschillende vormen van communie, die door Rudolf Steiner zijn vernieuwd of ingesteld, en – wat haast nog belangrijker is – door hem in zijn eigen leven zijn gerealiseerd. Zoals Sergej Prokofieff laat zien neemt de zogeheten “geestelijke communie” daarbij een centrale plaats in.

In de beide bijlagen gaat Sergej Prokofieff ten slotte uitgebreid in op het fenomeen van de stigmatisatie en de daarmee verbonden “tijdreizen”, zoals die o.a. bij Anna Katharina Emmerich en Therese Neumann – en in onze tijd bij Judith von Halle – voorkomen. Hierdoor is dit boek niet alleen tijdloos, maar tevens zeer actueel. Een onmisbaar boek voor ieder, die – zoals Rudolf Steiner steeds weer benadrukt – tot een dieper begrip van het Mysterie van Golgotha wil komen.

Nieuwe uitgaven

Na het uitkomen van het nieuwe boek over Het mysterie van de Opstanding in juni van dit jaar zal men bij Perun niet met de armen over elkaar gaan zitten. In overleg met Sergej Prokofieff is namelijk tot de uitgave van enkele belangrijke werken besloten. Aangezien er al veel voorwerk is verricht, zullen de eerste nieuwe uitgaven naar verwachting al dit najaar kunnen verschijnen. In de allereerste plaats betreft dit Prokofieffs grote boek over De verschijning van de etherische Christus. De vertaling hiervan is goeddeels klaar, zodat het boek hopelijk nog dit najaar in de boekwinkels zal liggen. Rond die tijd wordt ook de uitgave verwacht van Prokofieffs kleine maar uiterst belangrijke boekje Wat is antroposofie? Een derde uitgave die op stapel staat is de vertaling van Prokofieffs nieuwe boek over Het mysterie van Michaël. De duitse uitgave hiervan verschijnt binnenkort. Op verzoek van Sergej Prokofief zal Perun de vertaling van dit nieuwe boek direct na verschijnen ter hand nemen. Als alles meezit kan dit nieuwe boek dan in het voorjaar van 2015 verschijnen. Een laatste uitgave ten slotte waaraan gewerkt wordt betreft Prokofieffs boek over Rudolf Steiners houten beeldengroep De Mensheidsrepresentant. Deze uitgave wordt voor het najaar van 2015 verwacht. Genoeg om naar uit te zien dus!’
De controverse met Judith von Halle is hier sporadisch, zeker niet uitputtend, aan bod gekomen, het meest uitgebreid op 23 mei 2013 in ‘Verlaten’. Eergisteren besteedde John Wervenbos op zijn weblog ‘Cahier’ er ook kort aandacht aan in ‘Sergej O. Prokofieff en het thema van vergeestelijking van het fysieke lichaam’. Verder lijkt Kees Kromme wel met niets anders bezig, getuige zijn weblog ‘Antroposofie en apocalypse’, met als laatste bijdrage ‘Judith von Halle Behrend, gestigmatiseerd? (deel 1)’ op 4 juli. Op de homepage van haar uitgeverij, ‘Verlag für Anthroposophie’, legt directeur Joseph Morel uit waarom deze is opgericht:
‘Der Verlag für Anthroposophie wurde vor fünf Jahren gegründet, um ein Forum für Autoren zu schaffen, die mehr oder weniger von der repräsentativen anthroposophischen Szene ausgegrenzt werden. Der damals (und heute noch) aktuelle und akute Anlass war gegeben durch das Auftreten einer außergewöhnlichen anthroposophischen Autorin – außergewöhnlich, weil sie eigene übersinnliche Erfahrungen in geisteswissenschaftlichen Darstellungen veröffentlicht hat. Nachdem im Verlag am Goetheanum die Bücher von Judith von Halle nicht mehr erwünscht waren, fanden diese und alle folgenden mitsamt ihrem Verleger ein neues Zuhause unter dem Dach der umgebauten Schreinerei am Blumenweg in Dornach; diese beherbergt auch die Freie Vereinigung für Anthroposophie Dornach, eine Vereinigung von Menschen, die innerhalb der Anthroposophischen Gesellschaft als «Gruppe auf sachlichem Feld» die spirituelle Arbeit und die geistigen Impulse Judith von Halles unterstützen, die sie in der lebendigen Erfassung und Pflege des Christus-Mysteriums im Sinne der Anthroposophie sieht.

Der Name des Verlags soll hinweisen auf das Verlagsprogramm. So wenig ein «Verlag für Mathematik» den Anspruch hat, die Mathematik an sich zu vertreten, so wenig hat der «Verlag für Anthroposophie» den Anspruch, allein die Anthroposophie zu vertreten ... Der Name soll nur auf das Programm hinweisen, Anthroposophie soll nicht versteckt werden. Der Verlag ist auch nicht der Verlag eines einzigen Autors: von den zur Zeit 50 verzeichneten Verlagstiteln sind 21 von Judith von Halle und 29 von siebzehn verschiedenen Autoren. Von den 20 in diesem Verzeichnis (seit 2010/11) neu aufgeführten Titeln sind nur 6 von Judith von Halle, 14 von andern Autoren.

Trotzdem liegt das Schwergewicht bei den Veröffentlichungen dieser Autorin, die wie kaum jemals ein anthroposophischer Autor in der Anthroposophischen Gesellschaft wegen neuer Forschungsergebnisse verleumdet und diskriminiert wurde und wird – weil ein Mensch, der die Wundmale Christi trägt, keine wahre Geistesforschung betreiben könne! Dabei werden ihre Ergebnisse gar nicht oder nur auszugsweise und in verfälschter Form zur Kenntnis genommen – eine bestürzende Tatsache, weil es sich um für die Anthroposophie existenzielle Erkenntnisse (wie den «Phantom»-Begriff) handelt. Mit Rücksicht auf eine 33 Jahre lang gepflegte Autorität wird ein Erkenntnisgespräch verweigert – aus Furcht vor Ergebnissen, die unangenehm sein könnten, schließt man Kompromisse mit dem Unwahren. Die Ignoranz geht so weit, dass eine gründliche, methodisch-wissenschaftliche Untersuchung wie die Arbeit von Helmut Kiene (2013, siehe Seite 6) «offiziell» einfach nicht beachtet und nirgendwo besprochen wird. Dasselbe Schicksal wurde auch der umfangreichen «Rehabilitation» der stigmatisierten Anna Katharina Emmerick zuteil (2013, siehe die Neuerscheinung Seite 8).

Vor diesem Hintergrund, liebe Leserin, lieber Leser, möge man das besondere Engagement des Verlags für Anthroposophie für diese besondere Autorin begreiflich finden. Es geht keinesfalls um die Person dieser Autorin, es geht um die Inhalte ihrer Geistesforschung. Dass solche anders anmuten, wenn sie von einem Forscher beschrieben werden, der dem Geist sozusagen von Angesicht zu Angesicht begegnet, als wenn sie von einem Autor kommen, der die geistige Welt bloß vom Gelesenhaben kennt, kann nicht verwundern. So führte bereits das erste, grundlegende Buch des Verlags viele Leserinnen und Leser hin zu einem vertieften Verständnis und Erlebnis – das bezeugen auch viele nach der Lektüre der «Beiträge zum Verständnis des Christusereignisses» (Bd I-X).

Mit dem Empfang der Wundmale wurden Judith von Halle unmittelbare Erfahrungen der Ereignisse der Zeitenwende zuteil, deren spirituelle Hintergründe sie mittels ihrer Fähigkeit, geisteswissenschaftlich zu forschen, beeindruckend zu schildern vermag. Dies bildet jedoch nicht das einzige Themenfeld ihrer Arbeit. So zeugen Bücher wie die über die Demenzerkrankung (siehe Seite 27), über die okkulte Biographie Rudolf Steiners (siehe Seite 25) oder die Initiationsrituale des Templer-Ordens von ihrer profunden anthroposophischen Forschungsarbeit. Diese erfasst sogar konkrete Details der Geschichte: dass allein aufgrund der Schilderung der Architektur und geographischen Lage des Ortes jene Templer-Burg, die in Band I als Initiationsort und Gralsweihestätte beschrieben ist, von dem Forscher und Templer-Experten Horst Biehl gefunden und eindeutig identifiziert wurde, ist ein äußerer Beweis der Richtigkeit ihrer Erkenntnisse – eigentlich eine Sensation!

Peter Tradowsky feiert am 5. Dezember 2014 seinen 80. Geburtstag. In einer Schriftenreihe erschienen im Verlag für Anthroposophie sechs Titel zu den Hintergründen der Zeitgeschichte, zuletzt «Die Gegenwart Christi».

Ein Anthroposoph, dem die anthroposophische Bewegung unschätzbar viel zu verdanken hat, ist am 7. März 2014 gestorben: Benediktus Hardorp. Aus was für einem umfassenden geistigen Hintergrund seine vielen Gründungen, Initiativen usw. entstanden sind, lässt sich erahnen beim Lesen der Texte, die im nun vorliegenden Band (siehe Seite 35) gesammelt sind.

Ein Verlag für Anthroposophie ist ein Verlag für Menschen, die Anthroposophie suchen. Die Anthroposophie, zu der die Bücher des Verlags führen möchten, wird dargestellt als ein lebendiges Erkennen und Handeln mit der bewussten Pflege des Christus-Impulses als Zentralereignis des individuellen Lebens so wie der gesamten Menschheitsgeschichte. In diesem Sinne hat der Verlag für Anthroposophie seinen Namen erhalten als Dienstleister des freien Geisteslebens.

Joseph Morel, Verlagsleiter’
Hier lezen we verder over de publicaties van Judith von Halle en komen we momenteel als nieuwste uitgave dit boek tegen:
‘Stoffes-Sterben und Geist-Geburt
Kosmische Aspekte zur Todesstunde auf Golgatha

Neuerscheinung 2014, 120 S. und 8 S. farb. Bildteil, geb., m. Lb. ISBN 978-3-03769-049-9, € 14.– / Fr. 19.–
Beiträge zum Verständnis des Christusereignisses – Band XI

Die Evangelientexte stellen uns vor tiefe Erkenntnisfragen. Manchmal können hinter den Worten, die vermeintlich äußerliche Geschehnisse beschreiben, die eigentliche Mitteilung, nämlich die übersinnliche Bedeutung gefunden werden. Die Ergebnisse einer übersinnlichen Erforschung hängen dabei immer mit unserer eigenen Entwicklung zusammen, denn das Mysterium von Golgatha ist um unseretwillen vollbracht worden.

Eine brennende Erkenntnisfrage betrifft die bezeugte Sonnenfinsternis zur Todesstunde Jesu auf Golgatha; denn diese ist nach astronomischen Gesichtspunkten nicht belegbar. Nimmt man aber einen esoterischen «Standort» für die Betrachtung dieses Mysteriums ein, so wird einem bald deutlich, dass es sehr wohl kosmische Konstellationen im Verlauf unserer Erden- und Menschheitsentwicklung gibt, die im herkömmlichen Sinne nicht berechenbar, aber dennoch sehr wohl versteh- und erklärbar sind. Denn es handelt sich um zwei verschiedene Konstellationen zur Todesstunde Jesu, denn die Todesstunde Jesu ist zugleich die Geburtsstunde Christi, und diese spielt für die gesamte kosmische Ordnung eine vorrangige Rolle und erzeugt eine eigene kosmische Konstellation. In ihr offenbart sich das kosmische Geschehen als unmittelbar wirkender freier, göttlicher Wille. – Es ist möglich, durch eine esoterische Betrachtung zu erkennen, dass die Sonnenfinsternis auf Golgatha den Sonnenaufgang in unserem menschlichen Seelen-Innern ermöglicht hat. Dies sowohl geistig wie auch empfindungsgemäß zu erfassen, setzt uns in eine direkte Beziehung zu der Tat Christi auf Golgatha und zu jenen kosmischen Ereignissen, die ein lebendiges Abbild dieser Erlösertat sind.’
Terug naar de nieuwspagina van Perun. Daarop lezen we verder:
‘Nieuw! Verschijnt 15 juni

Sergej O. Prokofieff

Het mysterie van de Opstanding in het licht van de antroposofie

Op 15 juni a.s. zal na een lange en intensieven periode van voorbereiding Sergej Prokofieffs belangrijke boek over Het mysterie van de Opstanding in het licht van de antroposofie verschijnen. De duitse uitgave hiervan werd in 2008 gepubliceerd. In dit boek gaat Prokofieff diep op de betekenis van het Mysterie van Golgotha in, op basis van hetgeen Rudolf Steiner ons hierover heeft meegedeeld. In drie grote hoofdstukken bespreekt Prokofieff achtereenvolgens het verband tussen het Mysterie van Golgotha en de geestelijke communie; de betekenis van Pasen, Hemelvaart en Pinksteren in het licht van de antroposofie; en de betrekking tussen de Opstanding en het binnenste van de aarde. Vooral dit laatste hoofdstuk is zeer opmerkelijk, want hierin bespreekt Prokofieff met name Christus’ afdaling naar het binnenste van de aarde op Stille Zaterdag, een onderwerp waarover tot nu toe nog maar heel weinig is gezegd, ook niet door de bestaande geloofsrichtingen. In de twee bijlagen staat Prokofieff ten slotte uitvoerig stil bij het fenomeen van de stigmatisatie, dit onder andere naar aanleiding van de belevingen van Anna Katharina Emmerich, Therese Neumann en – in onze tijd – Judith von Halle. Deze bijlagen hebben in de duitstalige landen heel wat stof doen opwaaien en onder andere tot soms zeer felle reacties in Das Goetheanum geleid, alsmede tot diverse boekpublicaties, onder andere van Peter Tradowski, Judith von Halle, Helmut Kiene en last but not least van Prokofieff zelf, namelijk zijn boekje “Tijdreizen”, dat begin 2013 verscheen.

Vertaling: Ton Jansen
Aantal pagina’s: 288
Gebonden uitgave
Prijs: € 25,90
ISBN 978-90-76921-28-0

* * *

Reactie Virginia Sease op boek “Tijdreizen”

Eindelijk heeft ook een tweede lid van de Vorstand, het bestuur van de Algemene Antroposofische Vereniging in Dornach, zich openlijk over de werken van Judith von Halle uitgesproken. In het artikel dat Virginia Sease naar aanleiding van de 60ste verjaardag van Sergej Prokofieff in Anthroposophie Weltweit / Anthroposophy Worldwide publiceerde, gaat zij namelijk ook uitgebreid in op Prokofieffs laatste boek “Tijdreizen”. Een tegenbeeld van antroposofisch geestesonderzoek, een kritische bespreking van het werk van Judith von Halle. Hoewel ze dit niet met zoveel woorden zegt, is tussen de regels door duidelijk te lezen dat Virginia Sease Prokofieffs bedenkingen bij het werk van Judith von Halle in veel opzichten deelt. Een belangrijk feit, want voor het eerst spreekt nu behalve Sergej Prokofieff ook een tweede vooraanstaand lid van de Antroposofische Vereniging openlijk zijn (haar) twijfels over de resultaten van Judith von Halle’s “tijdreizen” uit. Gezien het belang hiervan heeft Perun besloten de betreffende passage uit het artikel van Virginia Sease te vertalen en op de website van Perun Boeken te publiceren.

Lees de reactie van Virginia Sease op Prokofieffs boek “Tijdreizen”.

Bekijk het boekje “Tijdreizen”
Dit nu is te lezen in ‘Virginia Sease over Judith von Halle en Prokofieffs boekje “Tijdreizen”’:
‘In het artikel dat Virginia Sease, al vele jaren lid van het bestuur van de Algemene Antroposofische Vereniging (AAG) aan het Goetheanum in Dornach, naar aanleiding van Sergej Prokofieffs 60ste verjaardag schreef*, gaat zij onder andere ook tamelijk uitgebreid in op Prokofieffs boek “Tijdreizen” over het werk van Judith von Halle. Daarbij schaart zij zich duidelijk achter de visie die Sergej Prokofieffs in dit boek verwoordt. Gezien het belang van hetgeen Virginia Sease hier zegt willen wij de betreffende passage uit haar artikel hier in zijn geheel in een nederlandse vertaling weergeven.

De achtergrond van Prokofieffs onderzoeksresultaten in 2013

[...] In de Goede Week van 2004 traden bij Judith von Halle, medewerkster van een berlijnse ledengroep en sinds februari 2003 lid van de Algemene Antroposofische Vereniging, stigmata op. Tegelijkertijd deed zich bij haar het verschijnsel voor, dat zij niet langer voedsel verdroeg en tot zich kon nemen (“Nahrungslosigkeit”). Rond deze tijd begon zij ook voordrachten te houden en beschrijvingen te publiceren van de beelden die zij tijdens haar “tijdreizen” [her-beleving van historische gebeurtenissen] waarnam.† Daarbij verwijst zij frequent naar Rudolf Steiners werk. De thema’s die worden behandeld zijn hoofdzakelijk afkomstig uit de esoterische christologie en traditionele beschrijvingen en worden aangevuld door conclusies op basis van haar “tijdreizen”. Op mensen die met Rudolf Steiners christologie vertrouwd zijn, maken haar beelden dikwijls een bevreemdende indruk.

Gedurende de afgelopen jaren voelde Sergej Prokofieff zich genoodzaakt om – naast zijn werk als lid van het bestuur van de AAG, de vele [buitenlandse] voordrachtsreizen en de voordrachten aan het Goetheanum, benevens het onderzoek dat hij voor zijn boeken moest doen – enkele van Judith von Halles publicaties en verslagen van haar “tijdreizen” te toetsen aan bijbelse, historische en vooral antroposofische bronnen, alsmede aan het principe van de logica. Daarmee handelt hij helemaal in de geest van Rudolf Steiner, waarbij het hem om de zaak gaat, niet om de persoon. Het resultaat [van zijn onderzoek] deelt hij vooral mee in zijn laatste boek “Tijdreizen”. Een tegenbeeld van antroposofisch geestesonderzoek (Bergen op Zoom 2013). Dit boek werd gepubliceerd op hetzelfde moment dat hij om gezondheidsredenen zijn taak als bestuurslid van de AAG moest neerleggen. In zijn boek laat Sergej Prokofieff aan de hand van slechts enkele van de “gezichten” (visioenen) van Judith von Halle zien, hoe zij met betrekking tot de antroposofie een belangrijk probleem vormt, daar zij “steeds weer een verband met Rudolf Steiner legt, waarbij zij doet voorkomen alsof haar gezichten vergelijkbaar zijn met zijn geestesonderzoek” (“Tijdreizen”, hoofdstuk III: «Tegenstrijdigheden met het werk van Rudolf Steiner», pag. 80-81).

Uiteenlopende houdingen onder de leden

Hoe moeten we ons daar tegenover opstellen? Veel leden [van de AAG] voelen het conflict zo hevig, dat zij zich dikwijls op grond van andere verantwoordelijkheden of van de groteske hoedanigheid van sommige visioenen van de zaak afwenden. Dat wil zeggen: zij lezen noch de boeken van Judith von Halle noch Sergej Prokofieffs bespreking daarvan. Zij vormen zich geen oordeel. Anderen daarentegen voelen zich tot deze beelden aangetrokken en verlaten zich op de krachten van hun geloof, ondersteund door het fenomeen van de stigmata en het zonder voedsel leven. Weer andere mensen nemen de uitdaging aan en toetsen zelf Sergej Prokofieffs bevindingen benevens andere aspecten van de zaak, zoals de schrijfster van dit artikel heeft gedaan. De gevolgtrekkingen van Sergej Prokofieff zijn makkelijk te volgen, volkomen begrijpelijk en op grond van eigen onderzoek te toetsen.

Om slechts één voorbeeld te noemen: in de beschrijving die Judith von Halle in haar boek Rudolf Steiner, Meester van de Witte Loge van de geestelijke identiteit van Rudolf Steiner geeft, brengt zij hem in verband met een wezen dat in occulte kringen als Serapis bekend staat. Niet alleen is de etymologische verklaring die zij van deze naam geeft onjuist, maar bovendien is dit wezen volgens verschillende tradities geen mens, maar een egyptische godheid, zoals Sergej Prokofieff uitvoerig beschrijft (zie “Tijdreizen”, hoofdstuk III, pag. 86-93). Sommige theosofische bronnen noemen Serapis echter een “Meester” [d.w.z. een mens], zoals bijvoorbeeld Alfred Percey Sinnett in The Mahatma Letters en ook Henry Steel Olcott, die ‹brieven› van Meester Serapis zegt te hebben ontvangen. Wat zouden de theosofen denken van de uitspraak dat Rudolf Steiner Meester Serapis is? Voor mijzelf acht ik het volstrekt niet gepast om over Rudolf Steiners identiteit te speculeren, laat staan op deze manier.

Welk effect heeft deze beschrijving van Judith von Halle in de wereld? Welk beeld krijgen zoekende mensen en ook andere esoterische stromingen van de ernst van de antroposofie van Rudolf Steiner? Thans, wanneer de «leden die actief willen zijn» in de zin van de antroposofie willen werken – en hun levenssituatie hun dit toestaat –, dan is het zeker belangrijk om dit vraagstuk met behulp van Sergej Prokofieffs boek op te pakken. De cruciale vraag is: Hoe kunnen we begrijpen wat het betekent om in onze tijd representant van de antroposofische geesteswetenschap en van haar oprichter te zijn? Vanzelfsprekend is het een noodzakelijke voorwaarde, dat we de relevante werken van Judith von Halle kennen; want anders ontbreekt niet alleen de grondslag om Sergej Prokofieffs kritische opmerkingen te begrijpen, maar ook om zelf kritisch onderzoek te doen. [...]

Virginia Sease

* Virginia Sease, Eine Würdigung der anthroposophischen Arbeit von Sergej O. Prokofieff. 60. Geburtstag am 16. Januar / A Tribute to Sergei O. Prokofieff’s Anthroposophical Work. 60th Birthday on January 16. Anthroposophy Weltweit/Anthroposophy Worldwide, 2014, Nr. 1-2, pag. 9-11.

† Zie met betrekking tot de achtergronden van Judith von Halle’s persoon en werk ook de noten 113 en 8 in Prokofieffs boekje “Tijdreizen”. Zie met betrekking tot het optreden van de stigmata ook: Judith von Halle, “En als Hij niet was opgestaan”, met name deel I, voordracht van 10 oktober 2004, pag. 20-22.

Vertaling: Ton Jansen’
De volledige originele tekst van het verjaardagsartikel van Virginia Sease, uit genoemde bron (niet online), is als volgt:
‘Als Mitglied des gegenwärtigen Vorstandes der Allgemeinen Anthroposophischen Gesellschaft mit der längsten Amtszeit geht mein Blick natürlich zurück auf wichtige Ereignisse in den vergangenen Jahren. Unter diesen spielen die Publikationen meines ehemaligen Kollegen Sergej O. Prokofieff eine bedeutende Rolle sowohl für mich als auch für Tausende von Menschen, die sich durch diese Werke angesprochen und anthroposophisch orientiert fuhlen. Aus Briefen wird erkennbar, dass der Zuwachs der Mitglieder der Allgemeinen Anthroposophischen Gesellschaft und der Freien Hochschule fur Geisteswissenschaft mehrfach Zeugnis davon ablegen. Diese Tatsache wie auch die Wertschätzung seiner weltweiten Vortragstätigkeit durften zum Ausdruck kommen, als bei seiner Wiederbestätigung als Vorstandsmitglied im Jahr 2011 über 1000 Mitglieder seine Arbeit mit Begeisterung bejahten. Der Umfang seiner Leistung ist so gross, dass hier nur einige wesentliche Akzente gesetzt werden können.

Beginn der schriftstellerischen Tätigkeit

Die Verfasserin dieser Zeilen erinnert sich, wie Anfang der 80er-Jahre des 20. Jahrhunderts ein Telefonanruf aus Stuttgart sie in Los Angeles erreichte mit einem erstaunlichen Bericht über einen jungen Russen namens Sergej Prokofieff, der gerade einen ausführlichen Vortrag über die Weihnachtstagung 1923/24, ohne Notizen, in einem nicht perfekten, aber gut verständlichen Deutsch gehalten hatte. Schon im Alter von 14 Jahren ist Sergej Prokofieff durch einen Freund der Familie den Werken Rudolf Steiners begegnet. Bald war ihm klar, dass Kenntnisse der deutschen Sprache unerlässlich waren. Anhand des Grundsteinspruches tauchte er in die Sprache Rudolf Steiners ein. Schon im Jahr 1982 erschien das Werk «Rudolf Steiner und die Grundlegung der neuen Mysterien». Der Autor war 28 Jahre alt. Der letzte Satz des Vorwortes von Sergej Prokofieff ist heute genauso gültig fur seine Arbeit wie damals: «Und so mag diese Arbeit auch in der vorliegenden Form jedem Anthroposophen, der eine persönliche und lebendige Beziehung zur Weihnachtstagung als dem wahren Mittelpunkt der anthroposophischen Bewegung in der Welt und zu Rudolf Steiner, ihrem Begründer, sucht, eine Hilfe sein.» Bald war dieses Buch auch in anderen Sprachen zugänglich. In der dritten Auflage (2007) umfasste es 550 Seiten. Weitere Bücher folgten, und noch zwei werden im Jahr 2014 erscheinen. Im Januar 2014 ist ein Verzeichnis der Werke Sergej Prokofieffs erschienen, das die über 50 Bücher mit Angabe des Verlages und der Auflagen umfasst. Auch die zahlreichen Artikel, die im Goetheanum und in anderen Zeitschriften erschienen sind, müssen hinzugerechnet werden.

Der thematische Reichtum

Obwohl die Werke über das Mysterium der Weihnachtstagung mit der Grundsteinmeditation und diejenigen über den Christusimpuls, zum Beispiel im Zusammenhang mit der «Philosophie der Freiheit», am meisten zitiert werden, gehören heute eigentlich alle in die Rubrik Klassiker der Anthroposophie. Um den thematischen Umfang anzudeuten, sind hier einige Beispiele genannt: «Die geistigen Quellen Osteuropas und die künftigen Mysterien des Heiligen Gral»; drei Bände über «Der Osten im Lichte des Westens»; «Das Mysterium der Auferstehung im Lichte der Anthroposophie» und über besondere Individualitaten: Novalis, Demetrius, Goethe, Woloschin, Schiller. Auch zu erwähnen sind wesentliche Werke uber die Mitgliedschaft in der Anthroposophischen Gesellschaft und in der Freien Hochschule fur Geisteswissenschaft und ein sehr umfassendes Werk fur die Mitglieder dieser Hochschule.

Der Hintergrund zu den Forschungsergebnissen 2013

Diese Gratulation wäre unvollständig, wenn Ereignisse des vorangegangenen Jahrzehnts unerwähnt blieben, die Sergej Prokofieff wie auch viele andere Mitglieder aus den verschiedensten Perspektiven beschäftigt haben. Hierzu folgt eine knappe Orientierung – die besonders fur aussereuropäische Mitglieder hilfreich ist –, obwohl sie keinen Anspruch auf Vollständigkeit hat. In der Karwoche 2004 erlebte Judith von Halle, die Mitarbeiterin eines Berliner Zweiges war und seit Februar 2003 Mitglied der Allgemeinen Anthroposophischen Gesellschaft, Stigmata, die mit der Begleiterscheinung der Nahrungslosigkeit auftraten. Zu dieser Zeit begann sie eine rege Vortrags- und schriftstellerische Arbeit, wobei sie bilderreiche Erscheinungen auf der Basis von «Zeitreisen» schildert und an mehreren Stellen Rudolf Steiners Werk zitiert. Die Themen, die behandelt werden, stammen hauptsächlich aus der esoterischen Christologie mit traditionellen Darstellungen und werden ergänzt durch die Ergebnisse ihrer «Zeitreisen». Auf Menschen, die mit Rudolf Steiners Christologie vertraut sind, machen ihre Bilder oft einen befremdlichen Eindruck. In den vergangenen Jahren hat Sergej Prokofieff es als eine notwendige Aufgabe aufgegriffen, zusätzlich zu seiner Vorstandsarbeit mit vielen Vortragsreisen wie auch Vorträgen am Goetheanum sowie seiner Forschung für seine Bücher manche Ergebnisse, die Judith von Halle aus ihren «Zeitreisen» veröffentlichte, selbst nach biblischen, historischen und vor allem anthroposophischen Quellen sowie dem Prinzip der Logik zu prüfen. Er stellt sich damit entschieden vor Rudolf Steiner, wobei ihm die Sachebene wichtig ist, nicht die Person. Das Resultat legte er schriftlich besonders in seinem letzten Buch «“Zeitreisen” – ein Gegenbild anthroposophischer Geistesforschung» vor. Die Veröffentlichung geschah zum gleichen Zeitpunkt wie sein Rücktritt aus Krankheitsgründen aus dem Vorstand zum Vorstandsmitglied emeritus. In diesem Buch zeigt Sergej Prokofieff anhand von nur einigen der vielen Beispiele ihrer Gesichte, wie Judith von Halle ein bedeutendes Problem bereitet in Bezug auf die Anthroposophie, da sie «[...] immer wieder auf Rudolf Steiner Bezug nimmt und ihre Gesichte als mit seiner Geistesforschung vergleichbar ausgibt [...]» («Zeitreisen», S. 72).

Verschiedene Haltungen der Mitglieder

Wie soll man sich dazu verhalten? Viele Mitglieder finden den Konflikt so gross, dass sie sich oft aufgrund anderer Verantwortungen oder der grotesken Qualitat mancher Visionen von der Angelegenheit zuruckziehen, das heisst, sie lesen weder die Werke Judith von Halles noch die Auseinandersetzung damit von Sergej Prokofieff. Sie bilden kein Urteil. Andere wiederum finden Zuneigung zu diesen Bildern und verlassen sich auf ihre Glaubenskrafte, unterstützt durch das Phänomen der Stigmata und der Nahrungslosigkeit. Wieder andere Menschen nehmen die Herausforderung an und prüfen selbst die von Sergej Prokofieff dargelegten Ergebnisse wie auch andere das Thema betreffende Perspektiven, wie die Schreiberin dieses Artikels es tut. Die Ergebnisse Sergej Prokofieffs sind ohne Schwierigkeiten, auch aus eigener Forschung, vollkommen nachvollziehbar. Um nur ein Beispiel zu erwähnen: die Darstellung Judith von Halles in Bezug auf die Geistesidentität Rudolf Steiners (siehe «Rudolf Steiner, Meister der Weissen Loge»), worin sie ihn mit einer Wesenheit, die in okkulten Kreisen als Serapis bekannt ist, zusammenbringt. Nicht nur ist das Konstrukt der Zusammenstellung dieses Namens falsch, sondern die Wesenheit selbst ist nach verschiedenen Traditionen kein Mensch, sondern gehört zur ägyptischen Gotterwelt, wie Sergej Prokofieff es ausführlich beschreibt. Manche theosophischen Quellen jedoch bezeichnen Serapis als Meister, wie zum Beispiel Alfred Percey Sinnett in «The Mahatma Letters» und auch Henry Steel Olcott, der «Briefe» von Meister Serapis empfangen haben will. Wie würden sich die Theosophen zu der Aussage verhalten, Rudolf Steiner sei Meister Serapis? (Siehe Sergej Prokofieff «Zeitreisen», S. 82 und 83.) Aus eigener Warte halte ich es nicht für angebracht, Rudolf Steiner überhaupt zu identifizieren, ganz zu schweigen in diese Richtung. Wie wirkt diese Darstellung Judith von Halles in der Welt? Welches Bild bekommen suchende Menschen und auch andere esoterische Strömungen in Bezug auf die Ernsthaftigkeit der Anthroposophie Rudolf Steiners? Wenn die «tätigseinwollenden Mitglieder» heute im Sinne der Anthroposophie wirken wollen und ihre Lebensbelange es erlauben, dann ist es sicherlich wichtig, diese Problematik anhand der Veröffentlichung Sergej Prokofieffs aufzugreifen. Die grosse Frage ist: Wie ist die Repräsentanz der anthroposophischen Geisteswissenschaft und ihres Gründers heute zu verstehen? Selbstverständlich ist es eine Vorbedingung, dass man die entsprechenden Werke Judith von Halles liest, weil sonst die Grundlage für Sergej Prokofieffs Forschungskorrektur wie auch fur die eigene prüfende Untersuchung fehlt.

Ein Beispiel der Lehrtätigkeit

Durch mehrere Jahre leistete Sergej Prokofieff einen bedeutenden Beitrag fur die International Anthroposophical Studies in English am Goetheanum. Natürlich haben die Studenten nicht geahnt, dass er schon gewaltige Werke uber sein Thema «Die Gründung der Anthroposophischen Gesellschaft an der Weihnachtstagung 1923/24» veröffentlicht hatte. Auch waren die wenigsten mit seinem Namen Sergej Prokofieff (sein Grossvater, der Komponist) vertraut. Er war einfach einer der englischsprechenden Dozenten. Es war die letzte Vortragsreihe des Studienjahres und umfasste vier Vorträge, jeweils eine Stunde. Diese Lehrtätigkeit entwickelte sich so, dass der erste Vortrag noch planmässig eine Stunde dauerte, der zweite schon wesentlich langer und der vierte mindestens zwei Stunden. Und das nicht etwa, weil Sergej Prokofieff so lange sprach, sondern weil die Studenten so viele Fragen stellten, die er gutmütig, gelassen und mit Humor beantwortete. Sie erlebten ihn als einen Freund am Goetheanum bis zum heutigen Tag. So freut es mich sehr, Sergej Prokofieff, meinem geschätzten Kollegen im Vorstand der Allgemeinen Anthroposophischen Gesellschaft von 2001 bis März 2013, einem hervorragenden Kenner der Werke Rudolf Steiners, der durch seine Bücher wie auch sein Vortragswerk und seine eigene geistige kulturelle Forschung seit über drei Jahrzehnten dazu beiträgt, die Anthroposophie für unsere Epoche zugänglicher zu machen, diesen herzlichen Geburtstagsgruss zum Ausdruck zu bringen.

Virginia Sease

Virginia Sease ist Mitglied des Vorstands am Goetheanum.’

Geen opmerkingen:

Labels

Over mij

Mijn foto
(Hilversum, 1960) – – Vanaf 2016 hoofdredacteur van ‘Motief, antroposofie in Nederland’, uitgave van de Antroposofische Vereniging in Nederland (redacteur 1999-2005 en 2014-2015) – – Vanaf 2016 redacteur van Antroposofie Magazine – – Vanaf 2007 redacteur van de Stichting Rudolf Steiner Vertalingen, die de Werken en voordrachten van Rudolf Steiner in het Nederlands uitgeeft – – 2012-2014 bestuurslid van de Antroposofische Vereniging in Nederland – – 2009-2013 redacteur van ‘De Digitale Verbreding’, het door de Nederlandse Vereniging van Antroposofische Zorgaanbieders (NVAZ) uitgegeven online tijdschrift – – 2010-2012 lid hoofdredactie van ‘Stroom’, het kwartaaltijdschrift van Antroposana, de landelijke patiëntenvereniging voor antroposofische gezondheidszorg – – 1995-2006 redacteur van het ‘Tijdschrift voor Antroposofische Geneeskunst’ – – 1989-2001 redacteur van ‘de Sampo’, het tijdschrift voor heilpedagogie en sociaaltherapie, uitgegeven door het Heilpedagogisch Verbond

Mijn Facebookpagina

Translate

Volgers

Totaal aantal pageviews vanaf juni 2009

Populairste berichten van de afgelopen maand

Blogarchief

Verwante en aan te raden blogs en websites

Zoeken in deze weblog

Laatste reacties

Get this Recent Comments Widget
End of code

Gezamenlijke antroposofische agenda (in samenwerking met AntroVista)